Onze weg naar een gezin

7 mei 2004. Onze trouwdag. Wat een zonnige dag had moeten worden, wordt de natste dag van de maand mei dat jaar. “Goed voor de vruchtbaarheid”, wordt er gelachen. De regen hindert ons niet, want in ons hart schijnt de zon. We zijn jong, smoorverliefd en dolgelukkig. Samen dromen we van de toekomst. Mét kinderen. Meervoud. We kiezen babynamen en weten al waar de babykamer komt in ons huurappartementje.

 

25 mei 2005. Na meer dan zes maanden onzekerheid, mijn eerste bezoek aan een gynaecoloog, een stille rit naar het labo met het spermastaal van mijn echtgenoot onder mijn arm en véél wachten, is het nieuws dat onze huisarts ons meedeelt, verpletterend. De Clomid die de gynaecoloog voorgeschreven heeft voor mijn onregelmatige cyclus, kan ik weggooien. We hoeven niet meer te temperaturen, het verplichte nummertje om de dag mogen we laten. Het spermastaal van mijn man is slecht. Niet redelijk, niet ‘minder goed’, meteen totaal afgekeurd. “Quasi infertiel”, hoor ik de huisarts zeggen tegen de androloog die hij voor de zekerheid opbelt. Verder onderzoek heeft dan ook geen zin. Ik zie de tabelletjes die de dokter voor onze neus schuift, amper. Tien minuten later staan we weer op straat met het telefoonnummer van een fertiliteitsspecialist in onze hand.

In de maanden die volgen, maken we kennis met onze fertiliteitsspecialist. Een vriendelijke man die er geen doekjes om windt : ICSI is onze enige optie met een reële slaagkans. We krijgen een boek mee met uitleg, een voorschrift voor de pil en alvast enkele formulieren voor een bloedafname. Wanneer ik ongesteld word, mogen we beginnen. Er gaat een nieuwe wereld voor ons open : echo’s, neussprays en spuitjes, bloedafnames en dan dat eerste, nog zo onbekende doel : de pick-up. Voor ik het weet gebruik ik woorden als ‘follikelmeting’ en ‘gonadotrofine’ alsof ik ze mijn hele leven al ken.
Ons leven staat even bijna stil, tijdens zo’n behandeling. Omdat we onze onvruchtbaarheid niet aan de grote klok willen hangen, verkleint onze vriendenkring even tot de ‘ingewijden’, mensen die je op het laatste moment nog op kan bellen om een etentje af te zeggen voor een echo of gewoon, omdat het je even te veel wordt. Van de hormonen krijg ik opvliegers, opgezette voeten en een gewéldig humeur.
Mijn werk breng ik wel op de hoogte. Ik kom soms te laat als ik bij een bloedafname iets langer moet wachten, moet soms midden op de dag naar het ziekenhuis voor een echo en heb ook af en toe gewoon nood aan een luisterend oor, wat ik vind bij mijn collega’s. De kinderen in mijn klas kijken na een paar dagen al niet meer op als het alarm van mijn gsm afgaat en ik mijn tas induik om mijn neusspray boven te halen. Vragen wimpel ik af met een verkoudheidje. Eén mama spreekt mij na schooltijd voorzichtig aan : haar kinderen hebben verteld over de ‘snuivende juf’. “Kijk naar mijn jongens” zegt ze bemoedigend. Een tweeling, ook het resultaat van een IVF-poging. In mijn auto komen de tranen.

Drie keer mislukt het. Drie keer in zes maanden tijd. De eerste teleurstelling, toevallig op nieuwjaarsdag, is de zwaarste. ’s Nachts fluisteren we onder het vuurwerk lieve toekomstwensen in elkaars oor en dromen samen over ons kindje, ’s morgens sta ik op en weet dat het voorbij is. De tweede keer durven we er al niet meer op hopen, de derde keer zijn we niet meer in staat nog veel te voelen. Ik ben òp, zowel fysiek als mentaal. We besluiten een pauze in te lassen.
Niet veel later kopen we een huis; een ruwbouw die mijn man zelf omtovert tot een thuis. Een warm nest moet het worden, met veel plaats voor kinderkamers. We praten over ‘later, als we kinderen hebben’ , een niet nader bepaald tijdstip dat ons de gelegenheid geeft de beslissing om weer met behandelen te beginnen, voor ons uit te schuiven. Niet dat de behandeling zo zwaar is. Met een flinke dosis humor, goede moed en doorzettingsvermogen is zo’n ICSI-poging best wel te doen. Het is de angst voor weer een teleurstelling die ons tegenhoudt. We laten een hysteroscopie, een genetisch onderzoek en enkele bijkomende onderzoeken doen. Pas eind 2008 hebben we genoeg moed bijeengeraapt en zitten weer in dat kleine wachtkamertje aan het begin van de gang op de afdeling materniteit. ‘Het wachtkamertje voor hopeloze gevallen’ noemen mijn man en ik het lachend.

Al die tijd ligt er een embryo op ons te wachten. Een ‘overschotje’ van de laatste ICSI-poging. De voorbereiding voor de terugplaatsing van zo’n ontdooid embryo is veel minder ingrijpend. Geen spuitjes, geen pick-up…
Deze keer houd ik het iets langer vol dan tot de jaarwisseling. Om middernacht kunnen mijn man en ik – officieel overtijd ! – het niet laten hardop te dromen van ons ‘diepvrieskindje’. De symboliek van wat er precies drie jaar eerder gebeurd is, doet ons hopen op een betere uitkomst deze keer. Als ik twee dagen later nog steeds niet ongesteld ben, laten we – tegen beter weten in – alle voorzichtigheid varen en gaan quasi zorgeloos naar de bloedafname. ’s Avonds bel ik met de glimlach al half op mijn gezicht de specialist voor de uitslag.
Er zijn geen woorden om te beschrijven hoe we ons voelen als hij vertelt dat het ook deze keer niet gelukt is. Een koude douche. Een slag in het gezicht. Ik weet niet wat ik nog stamel voor ik de telefoon neerleg en samen met mijn man ineenkrimp tot één hoopje ellende. Van alle mislukte keren is dit absoluut de ergste. Een dieptepunt.

“Voor ons dan maar geen kinderen”, roepen we de eerste weken opstandig. We zijn het erover eens dat we er geen van beiden klaar voor zijn om nog een keer zo’n klap te incasseren. Dat is het moeilijke aan een fertiliteitsbehandeling : je moet er 100% voor gaan en toch moet je weten dat je de kracht zult vinden om weer recht te krabbelen als de grond onder je voeten wegzakt. En die kracht hebben we niet. Om onszelf en elkaar te sparen, praten we amper nog over kinderen. We hebben beide ons werk, een huishouden, we gaan op vakantie en spreken af met vrienden. Ik krijg een andere baan en werk lange dagen.
Tot we, in de zomer van 2009, in de familie een zilveren huwelijksfeest vieren. Een jarig bruidspaar, kinderen, binnenkort misschien kleinkinderen. Het resultaat van een huwelijk van 25 jaar. Het is een warme dag, maar ik heb het koud. “Wie komt er naar onze huwelijksverjaardag?” piep ik in de auto. De angst om alleen achter te blijven wint het van de angst voor weer een teleurstelling. Een paar dagen later neem ik de telefoon en maak een afspraak in het fertiliteitscentrum.
“Nu gaan we door”, nemen we ons voor. Met nog drie terugbetaalde pogingen te gaan hebben we geen zin – en ondertussen ook geen tijd meer – voor pauzes. Omdat de wetgeving intussen veranderd is, duurt het nog even eer alle formaliteiten in orde zijn, maar na deze laatste hindernis gaat het in één keer door naar onze vierde ICSI-poging. In lijn met ons voornemen alle registers open te trekken en het onderste uit de kan te halen, maak ik een afspraak bij een acupuncturiste.

7 mei 2010. Onze zesde huwelijksverjaardag. De dag van de pick-up. Aangepaste medicatie, acupunctuur en een geslaagde, maar o zo pijnlijke pick-up zorgen voor een rijke oogst eicellen. ’s Avonds blijken bovendien àlle eicellen bevrucht te zijn. Hoewel we blij zijn met dit positieve nieuws, blijven we er toch koeltjes onder. Elke stap blijft spannend, er kan nog zo veel mis gaan.

Maar dat doet het niet…

10 juni 2010. Een druilerige dag. Weer het wachtkamertje ‘voor hopeloze gevallen’. Een lachende specialist. Felicitaties. En dan de echo. Ik krijg de knoopjes van mijn kleren amper open, zo zenuwachtig ben ik. Maar alles is in orde. Niet één, maar twee kloppende hartjes op het scherm. Een tweeling. We kijken elkaar aan, lachen en huilen tegelijk. Nemen in een roes afscheid van de fertiliteitsspecialist en wandelen als verdoofd het ziekenhuis uit. En de regen ? Die hindert ons niet, want in ons hart schijnt de zon.

Jammer genoeg was dit niet het einde van onze moeizame weg naar een gezin. Een blindedarmontsteking verstoorde mijn zwangerschap op 26 weken en uiteindelijk kwamen de kinderen bijna 10 weken te vroeg ter wereld. Ikzelf overleefde op het nippertje een buikvliesontsteking en het duurde maanden eer de gevolgen daarvan onder controle waren. Onze kinderen, een dochtertje en een zoontje, doen het intussen fantastisch en zijn twee zonnetjes die ons leven een totaal ander uitzicht gegeven hebben en ons elke dag doen beseffen hoe groot ons geluk is.